37

TOPIC beletten dat deze nieuwe technologieen en ‘platform’-economieën zich blijven ontwikkelen.” Het IDD berekende dat het reële gemiddelde uurloon begin 2018 nog steeds niet het niveau van eind 2014 heeft ingehaald. “De daling van de arbeidskwaliteit trekt ook de levensstandaard naar beneden”, weet Philippe Defeyt. “Sommige lonen zoals die van zorgkundigen blijven te laag in verhouding tot de moeilijkheid van het werk. De personen die lage lonen combineren met ongewenst deeltijdswerk zitten klem in een werkloosheidsval. Voor mensen die voltijds werken heeft de regering de kloof tussen nettolonen en sociale uitkeringen verbeterd. Maar dit geldt niet voor deeltijds.” Flexibiliteit en soepelheid Volgens hem “zullen de meeste huidige trends zich voortzetten, weliswaar met een grens: geleidelijk bereiken we een maximumpercentage deeltijds werk.” Hoewel deeltijds werk bij mannen toeneemt, vooral aan het einde van de loopbaan, betreft dit type contract nog steeds vier keer zoveel vrouwen. “Net als bij andere tijdelijke contracten valt bij deeltijds werk moeilijk een onderscheid te maken tussen wat vrijwillig of bijna vrijwillig is, en wat volledig of bijna volledig wordt opgelegd. Sommige mensen halen voordeel uit de mobiliteit van de arbeidsmarkt. De vakbonden zouden zich duidelijker moeten verzetten tegen opgedwongen deeltijds werk. Ik meen dat we door een heleboel sociale en economische ontwikkelingen zeker moeten analyseren wat er binnen de gezinnen leeft. Wanneer een persoon in een koppel een zekere beroepsstabiliteit geniet, dan is het voor de andere gemakkelijker om deeltijds werk te aanvaarden voor een persoonlijk project of een opleiding. Maar voor een alleenstaande is dit niet te doen.” Didier Gosuin stelt vast dat de verdeling binnen de overheidsdiensten een groter aandeel vertoont van vrijwillig gekozen deeltijds werk: “De werkzekerheid bevordert dit. In de privésector durven de mensen uit angst voor ontslag minder vragen naar een 4/5de tijdregeling of halftijds werken. Ook de flexibiliteit zet de werknemers onder druk. Het zou voor de onderneming positief zijn om deze flexibiliteit te integreren en er een troef van te maken. Flexibiliteit mag niet worden beschouwd als een middel om de werknemer onder druk te zetten en tegelijk de druk op de onderneming te verlichten. Het moet beide kanten opgaan.” Philippe Defeyt hanteert een gelijkaardige benadering van werk gerelateerde ongemakken: “Wij worden beïnvloed door de stress op het werk die we naar huis brengen en door de persoonlijke problemen die we op het werk in het achterhoofd houden: de activiteiten België scoort slecht inzake de gemiddelde kwalificatie van de burgers. De ondernemingen moeten nadenken over het opzetten van alternerende opleidingen of van een systeem van ‘job protection’, zoals in Denemarken. Didier Gosuin van de kinderen, financiële problemen veroorzaakt door een scheiding enz.” De evolutie van de gezinnen mag geen excuus zijn. Defeyt pleit voor “een toenadering tussen de flexibiliteit die de werkgever vraagt en de soepelheid die de werknemer verwacht. Zo weten we bijvoorbeeld dat werknemers gemakkelijker flexibiliteit in de werktijden aanvaarden als ze zulke regelingen onderling kunnen uitwisselen.” “Kwalificaties, kwalificaties, kwalificaties!” Deze formule klinkt misschien minder overtuigend maar voor Didier Gosuin is dit de weg naar een sterkere Belgische economie en een betere arbeidskwaliteit. Ook omdat de schaarste aan talent de kandidaat in staat stelt om over zijn arbeidscontract te onderhandelen: “De politici roesten zich vaak vast in ideologische debatten die kenmerkend zijn voor de grote politieke strekkingen, links of rechts, waarbij de ene niets wil veranderen en de andere zich blind staart op prestaties. Beide houdingen leiden vroeg of laat tot sclerose. Ik hoop dat ik de zaken positiever aanpak.” Hij is het in elk geval eens met de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, die oordeelt dat het mobiliseren van de groepen die het minst bijdragen tot de werkgelegenheid niet zal volstaan om de ontluikende kenniseconomie te ondersteunen. De gewestelijke minister belast met beroepsopleiding doet zijn best en pleit vurig voor de toegevoegde waarde van een federaal pact met de deelstaten rond kwalificatie: “Het credo van de eerste minister heeft zijn beperkingen. Dat blijkt uit het aantal vacatures. België scoort slecht wat betreft de gemiddelde kwalificatie van de burgers. De ondernemingen moeten nadenken over het opzetten van alternerende opleidingen of van een systeem van ‘job protection’, zoals in Denemarken. Hiermee kan een werknemer een scholingsverlof nemen dat door de overheid wordt gefinancierd. Tijdens de bijscholing van de werknemer huurt het bedrijf een persoon in met een theoretische opleiding, die de onderneming dan aanvult met praktijkervaring. We moeten vandaag aanvaarden dat een werknemer zijn hele carrière lang zijn kwalificaties verbetert, zelfs als hij daardoor naar een andere werkgever stapt, wat op macro-economisch vlak positief is voor de samenleving. Sommige bedrijven vestigen zich niet in ons land bij gebrek aan de vaardigheden die ze nodig hebben om zich te ontwikkelen. Daarom is investeren in vaardigheden ook investeren in groei.” ● BECI - Brussel metropool - september 2018 35 © Belga

38 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication