17

THINK TANK Flexibele EIB Kijk eens naar de verschillen in investeringen binnen Europa. De cijfers van de OESO zijn alvast ontluisterend voor ons land. Terwijl België in de periode 2010-2014 maar 1,7% van het bbp in infrastructuur investeerde, bedroeg dat in Duitsland, Frankrijk en Nederland gemiddeld 2,2%. Denemarken, Finland en Zweden deden nog beter met 3,5%. Een ander geluid horen we bij de Europese Investeringsbank (EIB), al onderstreept men daar dat ze slechts een deel van het investeringsverhaal vertegenwoordigen. Over algemene statistieken beschikt de EIB niet, maar het eigen cijfermateriaal toont niet aan dat er in België in verhouding tot andere Europese landen minder geïnvesteerd zou worden. “Vorig jaar hebben we met de EIB in totaal voor 2,2 miljard leningen toegekend aan projecten in België, wat een hoger bedrag is vergeleken met Nederland”, zegt woordvoerder Tim Smit. Wat publieke investeringen betreft, ging het geld onder meer naar sluizen (bijvoorbeeld de nieuwe Kieldrechtsluis in Antwerpen – de grootste ter wereld), scholen en ziekenhuizen. Eerder financierde de EIB onder meer in de uitbreiding van het Brusselse tramnet. De EIB steunt ook PPS. De bank stelt zich flexibel op in haar oordeel over de projecten die ze voorgesteld krijgt. Tim Smit: “We zijn bereid om te financieren in elk project dat zin heeft. Om te oordelen over het nut beschikken we over een reeks experts. Uiteraard houden we ook het budgettaire in het oog. Onze bankiers bekijken of de projecten financieel-technisch goed in elkaar zitten. Uiteraard mag het geïnvesteerd geld niet verloren gaan. Hoe mooi het verhaal ook klinkt, als we niet de garantie hebben dat de projectindieners de leningen kunnen terugbetalen, wagen we er ons niet aan.” ter niet. Daardoor is het telkens afwachten of Eurostat, de organisatie van de Europese Unie die de statistieken opmaakt, het contract als ESR-neutraal zal bestempelen. Dat oordeel komt steeds laat in het aanbestedingsproces, waardoor het moeilijk is om eventuele contractwijzigingen door te voeren. Eurostat schroeft steeds harder de duimen aan en ESR 2010 zorgt in heel West-Europa voor aardig wat hoofdbrekers. Daarom publiceerde Eurostat zeer recent een gloednieuw, vuistdik handboek over de juiste interpretatie van ESR 2010. Hoe ingewikkeld deze materie ook is, ze is geen excuus voor overheden om hun verantwoordelijkheid te ontlopen inzake mobiliteit. Overheden denken te veel op korte termijn omdat hun boekhouding cashgericht is. Het mechanisme om projecten gedurende heel hun levenscyclus af te schrijven, kent men amper in overheidsboekhouding. Besluitnemers durven niet over de legislaturen heen te denken. Nochtans is het noodzakelijk, als het om stedenbouwkunde en mobiliteit gaat, om 20, 30 of zelfs 40 jaar vooruit te kijken. Volgens Dieter Van Hassel zitten we in een overgangsfase. Op grote schaal ingezette PPS zit in Vlaanderen al serieus in de lift. Brussel en Wallonië volgen. DBFM zal steeds meer evolueren naar betrouwbare langetermijnrelaties tussen privé en overheid, en dit ten gunste van een stabiele budgettering, zo hoopt Van Hassel. Strikte Nederlanders Nederland toont al langer waar het strikte naleven van langetermijnplanningen toe kan leiden. Zo bijvoorbeeld Kop van Zuid, een nieuwe wijk aan de zuidoever van de Nieuwe Maas in Rotterdam. Een zeer prestigieus project waarvoor begin jaren 90 het masterplan werd uitgetekend. De haventerreinen waren daar in onbruik geraakt. “Begin jaren 90 was de site nog zeer desolaat”, vertelt De Keyser.“ Tien jaar later stond daar één nieuw glazen gebouw met daarin de maquette van Kop van Zuid. Nog eens tien jaar later was men eindelijk aan het bouwen. Zo gaat het in Nederland: er wordt 20 jaar over gediscussieerd, maar alles wordt tot in de details doorgepraat. En dan hou je het niet meer tegen.” De Nederlandse logica in openbare investeringen is dan ook volledig in lijn met de Europese boekhoudkundige richtlijnen en loopt niet tegen de beperkingen van ESR 2010 aan. De Nederlandse staat voert een kas/verplichtingenstelsel waarin, net als bij het ESR, de uitgaven ingeboekt worden in het jaar dat ze zich voordoen. De Nederlandse overheid reserveert jaren van tevoren voldoende middelen op de rijksbegroting voor infrastructuur (inclusief de noodzakelijke renovaties). De EIB heeft onder andere de uitbreiding van het Brusselse tramnetwerk gefinancierd. Op het bestuursniveau van de decentrale overheden, zoals de provincies en de gemeenten, heeft Nederland ook wel last van het ESR, zij op een andere manier dan België, zo geeft Ronald Fredriksz van de afdeling financiën van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) aan. “In Nederland hebben de decentrale overheden een baten/lastenstelsel, terwijl ESR uitgaat van een kasstelsel. Het is niet zo dat ESR wordt voorgeschreven als stelsel voor de begrotingen en de rekeningen. Veeleer is ESR een statistisch stelsel om richting Europa te rapporteren, bijvoorbeeld over het EMU-saldo (het globale financieringssaldo van een staat die lid is van de Europese Economische en Monetaire Unie, nvdr). En daar knelt het schoentje. Hoewel de decentrale overheden wettelijk verplicht zijn om een sluitende begroting te presenteren, ontstaat bij de omzetting in het ESR vaak een EMU-tekort. Dit komt voor een belangrijk deel door de andere behandeling van investeringen. Op die manier hebben de decentrale overheden in de afgelopen jaren toch voor een negatief EMU-saldo van circa 0,4 à 0,5% van het bbp gezorgd. Tot 2015 hadden de decentrale overheden een EMU-tekortruimte van 0,5% van het bbp afgesproken met het Nederlandse Rijk. Het Rijk wil dit nu langzamerhand afbouwen naar 0,3% van het bbp in 2017. Het is mogelijk dat daardoor de investeringen van de decentrale overheden in het gedrang komen." ● BECI - Brussel metropool - april 2016 15

18 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication